Naronda: Abimar ging naar buiten en kwam spoedig met Himbal terug, die wanhopig snikte en er zeer ongelukkig uitzag. MIRDAD: Kom eens bij mij, Himbal. O Himbal, Himbal! Omdat uw vader gestorven is laat ge droefheid knagen aan uw hart en uw hartebloed veranderen in tranen. Wat zoudt ge doen als uw gehele familie stierf? Wat zoudt ge doen als alle vaders en moeders, en alle zusters en broeders in deze wereld heengingen, buiten het bereik van uw handen en ogen? Himbal: Ach Meester, mijn vader stierf een gewelddadige dood. Een stier die hij pas gekocht had, doorboorde gisteravond zijn buik en verbrijzelde zijn schedel. De boodschapper is het mij zo juist komen vertellen. Hoe verdriet mij dit! Ach, hoe verdriet mij dit!
MIRDAD: En hij stierf, naar het schijnt, toen juist de geluksgoden dezer wereld op het punt stonden hem toe te lachen. Himbal: Zo is het, Meester. Zo is het precies. MIRDAD: En zijn dood verdriet u eens te meer omdat de stier gekocht was met het geld dat gij hem gezonden hadt. Himbal: Zo is het, Meester. Zo is het precies. U schijnt alles te weten. MIRDAD: Welk geld de prijs was van uw liefde voor Mirdad. Naronda: Himbal kon niet meer antwoorden, want zijn tranen beletten hem te spreken. MIRDAD: Uw vader is niet dood, Himbal! Ook zijn vorm en zijn schaduw zijn nog niet dood. Maar dood is wel uw zintuiglijk besef van uws vaders veranderde vorm en schaduw. Want er zijn vormen zo ijl, met schaduwen zo zwak, dat het grove oog van de mens ze niet vermag te ontdekken. De schaduw van een ceder in het woud is niet gelijk aan de schaduw van die ceder die tot een scheepsmast is geworden, of tot een pilaar in een tempel, of een stellage voor een galg. Ook is de schaduw van die ceder in de zon niet dezelfde als in het licht van de maan, of van de sterren, of in de purperen ochtendnevel. Toch blijft die ceder, hoe hij ook getransformeerd wordt, voortleven als een ceder, ofschoon de ceders in het woud hem niet meer als hun broeder van weleer herkennen. Kan een zijderups op het blad een zuster onderscheiden in de rups, die bezig is zich in de zilveren cocon in te spinnen? Of kan deze een zuster zien in de vliegende zijdevlinder? Kan een tarwekorrel in de aarde zijn verwantschap kennen met een tarwestengel boven de grond? Kunnen de nevels in de lucht, of de wateren der zee de ijskegels in een bergspleet als hun broeders herkennen? Kan de Aarde een zuster-ster onderkennen in een meteoor die vanuit de diepten der Ruimte naar haar wordt toegeslingerd? Kan de eik zichzelf zien in de eikel?
Omdat uw vader zich nu in een licht bevindt waaraan uw oog niet is gewend, en in een vorm die ge niet kunt onderscheiden, zegt ge dat uw vader niet meer is. Maar ‘s mensen stoffelijk zelf moet, waarheen ook. overgebracht en hoe ook veranderd, steeds een schaduw werpen, tot het geheel opgelost zal zijn in het licht van ‘s Mensen Goddelijk Zelf.
Bron: het boek Mirdad.
MIKHAIL NAIMY
Geen opmerkingen:
Een reactie posten