Wanneer een kind de kleuterleeftijd bereikt, heeft het zich al duidelijk
een plaatsje in de wereld veroverd, lopend, pratend, ideeën
uitwisselend, dingen lerend, uitgroeiend tot sociale individuen. Ze
hebben al geleerd waar zij afstand moeten doen van hun natuurlijke aard,
hun instincten om een 'geaccepteerd' lid van de samenleving te zijn. Ze
bevinden zich dan al in de greep van de dominante cultuur, en beginnen
de bij die cultuur horende angsten te absorberen van hun ouders.
In
die jaren zie je vaak dat een kind zich tot de dood verhoudt als iets wat
je van buitenaf overvalt. De Man met de Zeis. De dood komt naar je toe
om je weg te halen.
Wanneer het kind de lagere school-leeftijd
bereikt, wortelt het zich nog steviger in de dagelijkse wereld. De dood
wordt dan gezien als de definitieve uitwissing, alsof het licht wordt
uitgedraaid, iets permanents en absoluuts dat jou van het toneel zwiept.
Dit gevoel wordt intenser naarmate het kind ouder wordt, en is
zichtbaar in de grote angst voor de dood bij zoveel teenagers.
Opvallend
is dat hoe ouder een kind wordt, des te oncomfortabeler het zich voelt
tegenover de dood. En in de meest ware zin, hoe ouder een kind is, hoe
verder het van de waarheid af groeit. De oorspronkelijke overtuiging van
het kind, dat de dood niet bestaat, dat het simpelweg een ander moment
van het leven is, benadert de waarheid dichter.
Het is bijna alsof
hoe langer het kind in zijn lichaam doorbrengt, hoe meer het ervan
overtuigd is dat dat de enige werkelijkheid is en dat het verlies van
het lichaam het verlies van alle ervaring betekent.
Het schijnt dat
hoe jonger een kind is, des te groter het contact is met het
onsterfelijke, en daardoor des te kleiner de angst voor de dood.
Stephen Levine
Warme groet Jeltje
Geen opmerkingen:
Een reactie posten