dinsdag 26 februari 2013

kinderen en de dood 2

Wanneer een kind de kleuterleeftijd bereikt, heeft het zich al duidelijk een plaatsje in de wereld veroverd, lopend, pratend, ideeën uitwisselend, dingen lerend, uitgroeiend tot sociale individuen. Ze hebben al geleerd waar zij afstand moeten doen van hun natuurlijke aard, hun instincten om een 'geaccepteerd' lid van de samenleving te zijn. Ze bevinden zich dan al in de greep van de dominante cultuur, en beginnen de bij die cultuur horende angsten te absorberen van hun ouders.
In die jaren zie je vaak dat een kind zich tot de dood verhoudt als iets wat je van buitenaf overvalt. De Man met de Zeis. De dood komt naar je toe om je weg te halen.
Wanneer het kind de lagere school-leeftijd bereikt, wortelt het zich nog steviger in de dagelijkse wereld. De dood wordt dan gezien als de definitieve uitwissing, alsof het licht wordt uitgedraaid, iets permanents en absoluuts dat jou van het toneel zwiept. Dit gevoel wordt intenser naarmate het kind ouder wordt, en is zichtbaar in de grote angst voor de dood bij zoveel teenagers.

Opvallend is dat hoe ouder een kind wordt, des te oncomfortabeler het zich voelt tegenover de dood. En in de meest ware zin, hoe ouder een kind is, hoe verder het van de waarheid af groeit. De oorspronkelijke overtuiging van het kind, dat de dood niet bestaat, dat het simpelweg een ander moment van het leven is, benadert de waarheid dichter.
Het is bijna alsof hoe langer het kind in zijn lichaam doorbrengt, hoe meer het ervan overtuigd is dat dat de enige werkelijkheid is en dat het verlies van het lichaam het verlies van alle ervaring betekent.
Het schijnt dat hoe jonger een kind is, des te groter het contact is met het onsterfelijke, en daardoor des te kleiner de angst voor de dood.

Stephen Levine
Warme groet Jeltje

Geen opmerkingen:

Een reactie posten