maandag 1 augustus 2011

In het gezicht van de dood/ ingrid van Mater.

Niemand van ons leeft voor zichzelf, en niemand van ons sterft voor zichzelf. – Romeinen 14:7

De dood is zo onvermijdelijk, zo vertrouwd, en toch blijft hij een van de grote mysteriën van het bewustzijn. Ons menselijk dilemma inzake de vele onweegbare factoren die er een rol in spelen, is dat wij ons letterlijk tussen twee werelden bevinden. Wij klampen ons slaafs vast aan wat wij kunnen zien, en zijn ontevreden; toch voelen we ons in ons verlangen meer te willen weten, onzeker over wat wij niet zien. Het is logisch dat wij de geboorte blijmoediger accepteren dan de dood, want geboorte betekent in wezen een verschijnen in het zichtbare leven, een vermeerdering, terwijl de dood voor onze tastbare wereld een wegnemen is. De dood heeft bovendien altijd twee aspecten: er is iemand die sterft en er zijn degenen die achterblijven. Hoe de situatie ook is, de dreiging van onze eigen dood of het verlies van een familielid of vriend, het gezicht van de dood leidt ertoe dat wij op onszelf worden teruggeworpen, en roept zulke essentiële vragen op als Wie ben ik? Waarom ben ik hier? en Wat gebeurt er werkelijk bij de dood?

Shakespeare, schrijvend over de onbestendigheid van deze uiterlijke wereld, beantwoordt de vraag Wie ben ik? op deze wijze:

. . . Wij zijn van de stof
Waarvan dromen zijn gemaakt, en ons kleine leven
Wordt afgerond door een slaap. . .
– De Storm, 4:1

Wat een bemoedigende gedachte is het in te zien dat de dood is verbonden met de slaap, waarin we ons zo vol vertrouwen begeven, wetende dat wij de volgende dag zullen ontwaken. Maar wat weten we in werkelijkheid van de slaap? ‘Slaap,’ zegt Shakespeare, ‘de dood van het leven van iedere dag . . .’

Als we deze twee gedachten combineren, krijgen we het onthullende beeld van de slaap als een korte dood en de dood als een lange slaap die ons ‘korte leven’ afrondt. Onder de ouden werd de dood vaak de grotere of volmaakte slaap genoemd. We weten hoe noodzakelijk de slaap is voor ons welzijn. Het is een natuurwet voor mens en dier. De ‘stof waarvan dromen zijn gemaakt’, wil zeggen dat het wezenlijke deel van ons niet het lichaam of de persoonlijkheid is, die beide vergankelijk zijn, maar het innerlijke bewustzijn. Wanneer wij ’s nachts gaan slapen, bevinden we ons duidelijk in een andere toestand van bewustzijn. We dromen, maar herinneren ons meestal weinig van wat er is gebeurd, behalve dat, wanneer we ontwaken, we verfrist zijn en eenvoudig weer beginnen waar we de vorige dag ophielden. Soms hebben we echter verwarrende dromen, of buitengewoon mooie, die ons zelfs veel intenser toeschijnen dan wat we in onze wakende toestand beleven. Het is een groot mysterie waar we heengaan als we slapen en wat de verschillende stadia van het dromen zijn.

In het licht van het grootsere panorama van vele levens, is ieder leven in feite slechts een stipje in de eeuwigheid, een ‘kort leven’, dat door een welkome rust of pauze wordt afgerond of tijdelijk voltooid. Afhankelijk van de kwaliteit van ons denken en ons leven, is deze langere slaap na het sterven gevuld met prachtige dromen, die tijdens het leven hier op aarde nooit werden gerealiseerd, een vervulling van onze hoogste aspiraties. En terwijl de menselijke ziel van haar gelukkige dromen geniet, is ons hoogste deel, de onsterfelijke goddelijkheid, vrij zich te begeven naar zijn stellaire tehuis. Het besef dat deze band tussen slaap en dood bestaat, en dat ons niets overkomt dat geheel vreemd of angstaanjagend voor ons is wanneer we heengaan, is op zichzelf een steun en een troost, zowel voor degene die de dood wacht als voor hen die achterblijven. Alles wat we waren en hoopten te zijn in onze incarnatie, het essentiële van ons wezen, wordt tot werkelijkheid.

Deel 1.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten