zaterdag 1 november 2014

Poppen.

DE POPPEN Toen ik laatst In de hemel was, het was bij de topazen poort, schreed daar een kleine optocht voort; een grote klas, dacht ik, die uit mag. Maar zij die naast mij stonden en glimlachend de stoet passeren zagen, zeiden,'t waren de kinderen die de laatste dagen spelenderwijs te water raakten en verdronken. De grootsten liepen voor dan kwamen de kleintjes, bij wat groteren aan de hand, Zij stapten vol vertrouwen verder samen. Ik stond daar als een vreemdeling aan de kant. En enkelen zag ik stijf een pop in de armen houden; de poppen die ze net nog uit de vijver redden zouden toen 't water hen omhelzen ging en in zijn zachte armen ving. Die naast mij stonden legden uit, dit hier, dit zijn nu onze liefste kinderen. en toen dacht ik, opeens beschaamd, ik moet wat doen en ik keek rond en vroeg: waar is een winkel hier. Ik zei nog: want ik heb niets voor ze meegenomen. Die naast mij stonden zeiden mij, je kunt hier niets betalen, zeiden zij, wij zijn hier allemaal met niets gekomen. Dat maakte mij onrustig en verlegen. O nee? En dan die poppen! streed ik tegen. Die naast mij stonden keken mij aandachtig aan en weken zwijgend uit elkaar om mij te laten gaan. J.D Charles Uit: Het geheim, 1951-1952

Geen opmerkingen:

Een reactie posten